Angelie Weber / 01-03-1998
Hoe was het vroeger voor kinderen op de oostelijke eilanden? Om hier meer over te weten sprak ik in 1998 met Gies, Annie, Stien en Coby. Ze groeiden op op Kattenburg, Wittenburg en Oostenburg tussen 1920 en 1940. Ze vertellen over de straat waar zij speelden, over de school, over avonturen en kattenkwaad, over clubs en uitgaan en over de armoe, ‘die de mensen netjes en gezellig hield’.Gies woonde op Kattenburg. Haar vader ‘liep met vis’en moeder werkte bij ‘de Jodinnen’ in de Burmanstraat. Annie woonde op ’t Lange End, achteraan op Wittenburg. Vader werkte inde haven, moeder werkte en waste voor anderen en stond 17 jaar lang om kwart voor 5 op om met de krantentas om haar nek het Nieuws van de Dag rond te brengen.Stien laat een foto zien van haar ouderlijk huis in de Kleine Wittenburgerstraat. ‘Onder hadden we een kelder, daar verkochten we kolen, later hadden we een fietsenstalling’.Coby woonde op Oostenburg en haar vader was busschauffeur.
ARMOEStien en Coby hebben geen armoe gekend. Gies en Annie hadden het wel arm, maar waren ‘lang de armsten niet’. Hun vaders waren niet werkeloos. “Jullie kunnen je niet indenken wat wij daar hebben meegemaakt”, zegt Gies. “Met acht a tien kinderen zaten de mensen op halve woninkjes. Ze hadden geen geld, ze poften. De winkeliers schreven met de vork (dubbele rekeningen). De mensen hadden hun huurschuld en dan kwam Barendje Stoppelsteen, de deurwaarder, en die haalde de boel weg. We kregen ‘klompenbriefjes’ van de gemeente, later had ik opgelapte schoenen van een kwartje.” Annie vertelt: “Het was heel zorgelijk, maar we kregen wel een paar keer in de week een stukje fruit en elke dag melk. We hebben als kinderen ook wel kou geleden. Je had een weeks- en een zondags jurkje, een truitje en een manteltje, maar niet zulke warme kleren als nu.”Gies: “De huizen waren te klein om binnen te spelen, de straat heeft ons groot gebracht. Wij konden toen op de straat spelen, er kwam alleen af en toe een paard en wagen of een fiets langs.” Annie vertelt dat er nauwe smalle straten waren. Achteraan op Wittenburg was het wat breder. “Er waren achterafjes, kleine plaatsjes, stoepies, treetjes en trappies en zo, maar er was geen sprietje gras en geen boom op heel Wittenburg. Alleen die grote iepen op de gracht zijn er altijd geweest.” Stien: “Je had toen veel kleine winkeltjes hier. Bij het ‘Dijkie’ (2e Wittenburgerdwarsstraat aan de kant van de Wittenburgervaart) had je een water en vuur vrouwtje in een kelder, die woonde daar ook. De mensen haalden er emmers warm water voor de was, je kon er zeep krijgen en gehakte houtjes om de kachel aan te maken.” “Er waren heel veel winkeltjes en er was veel handel op straat”, vertelt Gies, “het liep de hele dag door: de groentenman met een kar, allerhande bloemenmannen en de Joden met stekkies (aangestoken sinaasappels, bruine bananen). Je kocht alles bij die karren, want het was veel goedkoper dan in de winkel. Zondags kwam tante Saar met warme gallen (en ander brood) over Kattenburg en Wittenburg. Ook liepen ze met rode wijn, zure bommen, pinda’s en een oud kacheltje op een kar met gepiepte kastanjes.”ZUIGERTJEGies ging op Wittenburg naar school en speelde daar allerlei spelletjes op straat. “Een zo`n spelletje was ‘zuigertje’: tegels uit de stoep trekken. Je nam een stukkie leer zo groot als een koekie en deed er een touwtje door. Dan legde je dat in de pisbak, want dat leer moest eerst zacht worden. Daarna trapte je het plat op de straat en trok je er de stenen mee uit. En ‘pinkelen op de putten’ Je sneed een puntje aan een stukje kachelhout. Dan sloeg je de pinkel weg met een stokje. De ander moest het opvangen en dan mocht die weer slaan. En ‘knikkeren’, schuiven in de goot met een grote looien daai. Dat is een kogel, die vond je langs de dijk. Ze vielen uit de wielen van de treinen. En ‘hinkelen met een stok’, dat was het mooiste wat er was.” Ze speelden veel in de Kattenburger speeltuin, de meisjes speelden daar korfbal. De jongens voetbalden in de ‘kuil’ achteraan op Kattenburg. Dat was een glooiing bij het Mariniersplein en de brug naar de haven. Annie speelde op straat en in de speeltuin, “die was toen meer naar voren en grensde aan de Grote Wittenburgerstraat. Zomers maakten de kinderen tentjes op straat. Achteraan op Wittenburg daar was je plekkie, verder kwam je niet. Later ging ik wel met een vriendinnetje wandelen en zijn we ook wel in Artis geweest, waar die hoge stoep is in de Plantage Middenlaan. Daar gingen we naar binnen bij de opgezette vlinders en het diorama, maar je kon niet in de tuin komen.” Stien speelde veel op het ‘dijkie’, haar straat kwam er op uit en er woonden vriendinnetjes. Of ze ging op avontuur naar de ‘kaai’ (Piet Heinkade). “Er stonden altijd van die wagons van de trein met spullen er in. Dat stond gewoon op straat. We haalden daar kattenkwaad uit: er bovenop klimmen en van de ene wagon op de andere springen. Er werden ook scheepjes gelost bij de brug. Soms tonnen met stroop en dat liep er dan uit. We likten dat van de ton af. Er was ook een overgang met spoorbomen met een brug er overheen voor de wandelaars. Aan het eind van Wittenburg, waar de nieuwe brug nu is, was een pontje.”Coby speelde vooral diabolo, zuigertje en priktol in de straat. “Er waren vensterbanken met rijen pennen om de ramen te beschermen. Als je verloor moest je de tol op de pennen setten en dan kreeg je er drie klappen op. Als je tol dan al een beetje gammel was dan brak ie in tweeën natuurlijk. Wat we ook deden was schommelen om een lantaarnpaal heen. Boven was er zo’n ijzeren stuk en daar gooide je je springtouw overheen.”HARTJESDAG“De derde maandag in augustus was hartjesdag”, vertelt Coby. “Er was vuurwerk en we hadden sterretjes. De zolders in de straat werden opgeruimd en alles werd naar beneden gegiid. Daar werd dan een fikkie mee gestookt. We hadden een smalle straat en die fik met hartjesdag, dat was eng hoor.” Stien: “en fakkels, die haalden we in oost of aan de overkant van het IJ. Die liet je drogen en zette je in de petrolie. Met hartjesdag stak je ze aan op straat. Er was een man met een heel groot hoofd. Die ging op zulke dagen in een kist op een bakfiets zitten met een grote ketting en iets over zijn hoofd- zodat je hem niet zag- en dan kwam ie ineens te voorschijn met zijn grote hoofd. Dan gaf je hem een stuiver of een cent.”SCHOOLOp Wittenburg waren voor de oorlog acht scholen, op Kattenburg minstens 4 en dan waren er nog een paar in de czaar Peterbuurt. Annie en Coby gingen naar de Jacob Binkerschool op het Wittenburger End. Het gebouw is er nu nog, naast de Reddingsmaatschappij. Gies ging naar de Oosterschool en Stien naar de katholieke.De arme kinderen waren ‘op de eetzaal’. Op alle scholen waren eetzalen voor de kinderen van de werkelozen. “Tussen de middag kwamen er gamellen met eten, wat rook dat lekker”, zegt Annie, “het leek me heerlijk, maar de kinderen die er op waren vonden dat niet.”Eens per week gingen ze met school naar het badhuis. Af en toe waren er een soort schoolreisjes: “je kon loten dat je een dag mee naar buiten mocht, maar de arme kinderen gingen voor”, zegt Coby, “ik mocht nooit mee. In de 6e klas gingen ze, als ze het konden betalen, drie dagen naar Renkum of Valkeveen. De meeste meisjes gingen naar de 7e klas, daar leerde je Engels en Duits. Sommige gingen naar de huishoudschool. Op hun 14e gingen ze werken, bijvoorbeeld, zoals Coby, bij Verkade.ROLSCHAATSEN, BADEN EN DANSENVanaf een jaar of 13 rolschaatsten Stien en Coby veel op Wittenburg. In 1936 werd in de hoofdstraten asfalt gestort en sinds die tijd was het een rolschaatsparadijs en dat is het nog heel lang gebleven. “Je had ‘bussen’,die waren traag, en rolschaatsen met kogels, die waren duurder. Als je niet dezelfde weg terug wilde rolschaatsen moest je over de stenen van de Gracht lopen. Later kon je ook op Oostemburg een rondje over asfalt schaatsen.”Op vrijdag en zaterdag ging iedereen naar het badhuis. “Je was altijd aan het rommelen als je naar het badhuis moest”, vertelt Stien, “het was een samenkomst van de jongeren, want je moest meestal wel een uurtje wachten. Jongens en meiden stonden daar te praten en zo.” “Dat hadden wij met de korfbalclub”, vertelt Coby, “we stonden na het trainen op de hoek bij Hekspoor, de sigarenwinkel in de Kleine Kattenburgerstraat, te praten en stiekem te vrijen.”“Twee keer in de week kwam het draaiorgel. Daar leerde je dansen, ouderen, jongeren en kinderen. Ik ging helemaal mee van Oostenburg tot Kattenburg”, zegt Coby, “walsen en zo. Zomers kwam het vaak ’s avonds langs.”RIVALITEITEr was rivaliteit op de eilanden vooral op sportgebied. “Verder merkte je het bijvoorbeeld op luilak”, vertelt Gies. “De jongens gingen vechten tegen elkaar. Dan mochten we geen luilakbollen halen bij bakker Revier op Wittenburg.”Stien: “Het bruggetje was de scheidslijn. Aan de ene kant stond Kattenburg, aan de andere kant stond Wittenburg en maar gooien.” Coby: “het gebeurde niet alleen op luilak. Je had van die periodes, meestal in de zomer als het slecht weer was. Je mocht niet over het bruggetje, de aanleiding was vaak niks.”CLUBS Elk eiland had zijn eigen voetbal- en korfbalclub. Als Swift (Czaar Peterbuurt) tegen SVL (Kattenburg) speelde, ging het er fel aan toe en zo was het ook met de voetbal. Het waren goede clubs en er was een rijk clubleven. De korfbal en voetbalverenigingen hebben nu nog reünies van de ‘ouwe hap’. Behalve sportclubs waren er een toneelvereniging, een mondorgelclub ‘de Kliek’, de speeltuinvereniging ‘con Brio’etc. Alle clubs hadden jaarfeesten. Er werden toneelstukken opgevoerd door toneelgezelschap ‘Het Masker’ en er werd gedanst. “Iedereen kwam daar. Alle weken hadden we wel een uitvoering”, vertelt Gies, “we dansten wat af.” Zomers waren er op zondagavond voorstellingen van ‘het Masker’ in de Kattenburger speeltuin. Er werd een podium neergezet en allemaal banken. In gebouw ‘het Eiland, een clubgebouw in de Grote Wittenburgerstraat, waar muziek- en zangverenigingen speelden, waren muziek feestavonden. Verder werd er op feestavonden tot ’s nachts 4 uur gedanst bij de Marine in ‘loodsje 80’ en in het militaire gebouw op de Hoogte Kadijk. “We leerden de militairen dansen. Het was keurig en net, we mochten onze eigen vrienden meenemen.”KNOKKENWerkelozen stonden op de hoek van de straat en haalden geintjes uit. “Toen kreeg je die rellen”, vertelt Stien, “in 1930 of zo. Er was al armoeden en toen gingen ze de lonen en de steun verlagen. Ze kwamen aanlopen met stokken, ook bij ons op het ‘Dijkie’. We hadden zo’n stoep voor de deur. Alsd je dan in de kelder ging liggen konden ze je niet zien. Het was toen goed raak. Er werd in de hele buurt gevochten met de politie.”Er waren veel café’s, alleen in de Kleine Wittenburgerstraat noemt Gies er al acht. Het werk in de havens werd ‘bestoken’in de kroegen. Losarbeiders moesten de bazen een borrel geven en krgen dan werk. Er werd veel gedronken. De dronkaards hadden volgens Gies een beschermengel, want ze vielen nooit in de kelders. “In de café’s waren wel eens meningsverschillen”, vertelt Coby, “dan wat het ‘kom maar naar buiten’, de overhemden gingen uit en dan was het knokken. Er kwamen toen geen messen aan te pas.”VEEL LOLArmoe en werkeloosheid, maar ook veel spelende kinderen op straat en veel clubs en feesten. “We hebben een leuke jeugd gehad” , vinden Stien en Coby. Volgens Gies hield de armoede de mensen netjes en gezellig. Annie vindt dat die tijd van vroeger altijd erg geromantiseerd wordt: “de mensen waren door allerlei omstandigheden erg op elkaar aangewezen, nu zijn ze zelfstandiger en afstandelijker geworden, dat is een feit, maar kijk eens naar wat we nu hebben.”Het valt hen op dat je nu bijna geen kinderen meer ziet spelen en dat lijkt hen een saaie boel. Zijzelf halen nog vaak herinneringen op met andere dames van de ouderenclub in de Witte Boei. Ze kennen elkaar nog van vroeger als meisje en ze hebben nog altijd veellol. Met dank aan:Mevr.van Rooy.Mevr. J. AltelaarMevr. S. v d Veen Mevr. Spaan