Gesprek met Sonja Kemmenaar / 12-06-2009
Mevrouw Kemmenaar vertelt:“Vroeger verkochten we vooral kolen, petroleum en ook aanmaakhoutjes. Ik weet nog goed dat mevrouw Van Leeuwen, die toen al over de 80 was, altijd op zondagmorgen om 8 uur houtjes kwam halen. Mijn man zei dan: Sonja, doe dat nou niet. Maar ik ging toch, ik kon dat mensje niet buiten laten staan. De dag ervoor was ze ook al houtjes wezen halen, maar op zondag kwam ze altijd nog een keer.”
Sonja Kemmenaar (1933) runde tussen 1955 en midden jaren ’80, samen met haar man de Fa. Kemmenaar, een brandstoffenzaak op de Oostenburgergracht nummer 5-7. Fa. Kemmenaar is opgericht in 1886 en heeft bijna 100 jaar bestaan. Co Kemmenaar was de jongste van 4 broers en hij was de enige die interesse had om de zaak van zijn vader en grootvader voort te zetten.
“Toen onze zoon Ger nog niet naar school ging, namen we een vriend van mijn schoonvader in dienst, om in de winkel te helpen. Maar hij “nam de laaikost” zoals dat heet (hij stal uit de geldlade). Daarom ben ik zelf in de winkel gaan staan, vanaf de tijd dat kleine Ger naar school ging. Dat was al op zijn 3e jaar, toen kon hij naar de Zusterschool, want daar mocht je al heen vanaf 3 jaar.
Zijn opa, mijn schoonvader, bracht hem ernaar toe en haalde hem op, en ook tussen de middag at hij bij mijn schoonouders. Ik kon dat niet doen, want door de kolen was ik altijd zwart. Dan kun je niet even een boterhammetje smeren! Het was wel een druk bestaan in die tijd: opstaan om half 7, een boterham eten, dan het huis schoonmaken, en alvast eten koken voor ’s avonds. Van 9 tot 6 stond ik in de winkel.
Veel klanten kwamen met een papieren zak kolen halen, die gebruikten ze steeds opnieuw. Anderen bestelden voor de hele winter in één keer. Daarvoor gebruikten ze dan de Ouwelzegels, van “De Voorzorg” in de Tweede Helmersstraat. Dat was een betaalzegelbedrijf en assurantiekantoor. De directeur van die zaak heette Van Ouwel, daarom werden die zegels zo genoemd. Je kon daar zegels krijgen op afbetaling, zodat je in één keer genoeg kolen kon kopen voor de hele winter. Ik had een enorme hekel aan die zegels, want ik was eindeloos bezig om ze op krantenpapier plakken, waarmee ik dan naar De Voorzorg moest. Daar kregen we pas ons geld, maar we leverden er ook nog op in. Het waren ook vaak dezelfde klanten, die na zessen nog “even” petrolie kwamen halen. We zaten dan net te eten: “Is het al 6 uur? O, dat wist ik helemaal niet!” Dan hadden ze ook nog van die lastige kannetjes bij zich. Als je niet uitkeek, zat je weer onder.Daarom droeg ik in de winkel een speciale jas, een lange zwarte, met een lange broek eronder, zodat ik zo min mogelijk vuil werd. Mijn handen smeerde ik dik in met vaseline, dan kreeg ik het zwart er gemakkelijker af. Ik had toch al zo’n droge huid, dus het hielp wel om ze goed in te smeren.
Natuurlijk kende ik de meeste klanten, want ze kwamen uit de buurt. Je had bijvoorbeeld Tim Krabbé, die woonde geloof ik in de Czaar Peterstraat. Hij kwam altijd op zijn sportfiets een zakje kolen halen, die bond hij dan achterop. Maar niet iedereen kende ik bij naam. Je had bijvoorbeeld iemand die altijd met een blauwe emmer kwam. Als die eens op de pof iets kwam kopen, schreef ik op: “blauwe emmer”. Eén klant noemde ik altijd “viezerik”, want die waste zich nooit.
Wij woonden boven de winkel en mijn schoonmoeder woonde daarboven. Ernaast woonde een schoonzuster, en veel andere familie woonde in de buurt.Maar, met je familie kun je beter wandelen dan handelen, zeggen we altijd, en dat bleek maar weer eens. Het gebeurde namelijk een keer dat een zwager van Co zonder werk kwam, en daarom ons een tijdje kwam helpen. Hij reed dan mee op de vrachtwagen, om de kolen te bezorgen. We bezorgden toen overal in de stad. Maar hij wou afrekenen met de klanten, en dat mocht niet van Co. Die wilde dat zelf doen, hij was tenslotte de baas. Daar kwam ruzie van, dus die samenwerking was snel afgelopen.
Mijn man ging altijd zelf de kolen halen op de Rietlanden. We haalden zo 20 ton tegelijk: antraciet, eierkolen en cokes. Die eierkolen waren het ergst, die gaven zoveel stof. Co heeft op een keer zoveel stof en teer in zijn ogen gekregen, dat hij naar het ziekenhuis moest om het uit zij ogen te laten spoelen. Gelukkig heeft hij er niets aan overgehouden.
De kolen kwamen per trein naar de Rietlanden. In de winter was het soms zo koud dat de deuren van de wagons bevroren waren en ze niet konden lossen. Dan kwam er een fles spiritus, die werd over de deur leeggegoten en dan werd de deur in de fik gestoken, zodat hij weer open kon.
Lossen, dat ging bij ons achter, op de opslagplaats aan het water.
Hier is nog een foto met kleine Ger achter de grote kruiwagen. Daarachter staat Co, en naast hem een knecht.
Toen het aardgas kwam, liep de winkel steeds slechter. Er kwamen minder klanten voor kolen. In 1966 zijn wij overgestapt op flessengas en gaskachels. We hebben toen de winkel omgebouwd tot showroom. Dat was een hele verandering voor ons, maar ook voor de mensen. We hadden toen kachels op butagas, in flessen. Maar vooral oude mensen vonden dat moeilijk. Mijn man had weinig geduld om alles uit leggen. Als er een klant kwam die wilde iets weten over een kachel, dan klonk al gauw het belletje, dan moest Sonja erbij komen.