Mieke de Moor / 15-01-2009
Henk Smit (1931) heeft praktisch zijn hele leven doorgebracht op Kattenburg en de Hoogte Kadijk. Een echte buurtbewoner dus die graag vertelt over wat hij heeft meegemaakt.
"Ik heb alles zien veranderen. Hier in de straat had je vroeger een groentenzaak, een sigarenwinkel, een schildersbedrijf, een kruidenier, een bakker en een melkboer. Ook had je een parlevinker die in een beetje langs de oceaanstomers voer en het sigarenmannetje Ome Kees. Het is nu een dooie boel, die rottige TV heeft veel bedorven”.
De hele straat was eigendom van de brouwerij: de huizen aan de overkant waren voor de arbeiders, die aan Henks kant voor het kantoorpersoneel.
Tante Kaatje
Zijn moeder was de laatste bewoonster van het blok op Kattenburg waar Henk opgroeide. “Ze was een verwoed breister; de buurvrouwen kwamen altijd raad vragen want ze kende alle patronen uit haar hoofd. Iedereen had een bijnaam: Schele Toon, Lamme Jan. Alle vrouwen waren “tante”. Mijn grootmoeder die 98 jaar is geworden, was tante Kaatje, maar je moest haar met u aanspreken, anders kon je een klap tegen je kop krijgen met een mattenklopper. Alles ging gemoedelijk; ruzies werden met de hand uitgevochten. De mannen zaten zondags voor de deur een kaartje te leggen. Wij jongens zwierven veel door het havengebied, tot het in de oorlog toto Sperrgebiet werd verklaard.”
Op Kattenburg had je mondaccordeonvereniging AMVK, waar Henk wedstrijden voor speelde door het hele land. Ook waren er een korfbal- en voetbalclub en jongerenclubs van de kerk.
Steun
Er was wel armoede, maar er is nooit iemand van de honger doorgegaan, daar waren de mensen te solidair voor. Henks familie woonde met zes kinderen in een benedenwoning van twee kamers en een keuken. Je ging een keer per week naar het badhuis. In de buurt had je het washuis, met grote wasmachines en droogmachines die je met de hand moest bedienen.
“We mochten per week drie pakjes margarine halen bij de steun op de Nieuwmarkt. En ik liep in kleren van de steun: zwarte sokken met rode randen, schoenen met een gaatje zodat je ze niet naar de lommerd kon brengen. Twee keer heb ik in een weeshuis gezeten, toen mijn moeder in het ziekenhuis lag: eerst bij het Leger des Heils op Rapenburg, later vier maanden in het Burgerweeshuis in de St.Luciensteeg. Slecht eten, streng beleid, het was er niet prettig”.
Oorlog
Henks vader bracht met de paardenkar vlees naar slagers, waardoor de familie altijd wel wat te eten had. Toen alle vleestransport aan NSB-ers gegund werd moest vader Smit brood en gamellen eten naar gaarkeukens rijden. “Op de Rietlanden moesten de Joden uit de buurt op de trein stappen om afgevoerd te worden. Mijn vader heeft er heel wat weggehaald. Hij stapelde ze om en om onder de bok, er ging een zeildoek overheen en, nota bene onder begeleiding van een “goede” Duitser, ene Rudolf, bracht hij ze naar de Krayenhoffstraat waar ze werden vrijgelaten. Nooit hebben we na de oorlog van ook maar iemand een dankjewel gehad”.
Na de oorlog ging Henk op de grote vaart. Hij zag de hele wereld, maar na twee jaar kwam hij terug naar de buurt. Eerst als bezorger van schopstelen, slijpstenen, draaibanken, maaimachines en ploegen bij Van Gend en Loos op de Cruquiuskade. Als het kon op de fiets, maar ook lopend achter een handploeg dwars door de stad. Toen hij in militaire dienst had leren autorijden mocht hij de bestellingen in een vrachtwagen afleveren en dat heeft hij de rest van zijn werkzame leven gedaan”. Ik was sterk als een boom, net als mijn vader. Het was hard werken, door het hele land. Vaak was je pas om 11 uur ’s avonds thuis, maar dat vond ik niet erg”. Ook nu nog is Henk altijd actief: hij staat graag op rommelmarkten en hij is altijd bereid mensen te helpen.
Vfijfenzevenig jaar woont hij in onze buurt. Henk Smit: “En ik blijf hier wonen, Ik ga alleen maar weg tussen zes plankjes”.