Elly van Mourik / 17-11-2008
Ons huis helde zover achterover dat, als ik een knikker bij het raam neerlegde hij vanzelf naar de slaapkamerdeuren rolde.
Tegenover ons huis was alleen maar een hek dat reikte tot de ingang van het kledingmagazijn.
Ons blik reikte tot daar waar het werkspoor begon bij Oostenburg, een braakliggend terrein waar heel veel zwerfkatten liepen. Er woonde een mevrouw naast de G.G.D die tegen de avond altijd eten achter het hek zette en als de katten dan kwamen hadden ze soms kleine poesjes bij zich,dan moest je heel stil zijn anders liepen ze weg.
Naast de G.G.D.was een balkonnetje waar 's-zomers altijd een papegaai buiten hing en daaronder was een stal waar één of twee paarden stonden met hun hoofd over de staldeur. Voor een kind een heel spannend stukje Conradstraat. Ik ging er langs als ik naar mijn oma's ouders liep op nummer 34 (mijn overgrootouders)
Zij woonde tegenover de ingang van het kledingmagazijn waar geregeld soldaten in jeeps in en uit reden. We woonden met wat familieleden bij elkaar en ze hielpen elkaar in die moeilijke oorlogsjaren. Ik weet nog dat ik als vierjarige daar hond en kat heb gegeten.
De zonen van een aangetrouwd familielid slachtten die dieren en wij kregen daar dan ook iets van. Moraal was in die tijd ver te zoeken. Honger daarentegen niet.
Zondagsmorgens ging ik samen met mijn nichtje altijd naar de (inmiddels) bakkerij van de moffen achterin de straat om kuch (brood) te bedelen.
Soms kreeg je een stukje maar meestal kreeg je niets. Één keer begon een chagrijnige mof in de lucht te schieten dus iedereen rende weg en ik weet nog dat een zwangere vrouw languit op straat viel.
Kort na de oorlog nam mijn moeder me mee naar, zoals ze zei, moffenhoeren kijken. We begonnen achterin de Czaar Peterstaat. Een stelletje jonge kerels had zich verzameld en daaromheen heel veel toeschouwers. Er werden prachtige vrouwen naar beneden gehaald waarna hun lange haar werd afgeknipt, dan ging er een kwast met teer over hun hoofd en kregen ze een gooi in de tramrails, die vol met regenwater stond omdat wij, kinderen maar ook ouderen, alle houtblokjes in de afgelopen tijd eruit hadden gehaald om als brandhout dienst te doen. Ik vond het allemaal zo zielig . Ik begreep er niets van, al die mooie vrouwen.
Hoewel het een vreselijke tijd was heb ik het alles bij elkaar als heel gezellig ervaren.
Vooral na de oorlog toen mijn vader weer thuis was .
Ze zaten 'savonds voor de deur te kaarten en ik lag in bed ,dachten ze, maar ik keek stiekem door het open raam naar beneden. Overdag werden we door mijn vader buiten nat gespoten, dat was in 1948 een hele hete zomer en ik was inmiddels 8 jaar en het was kort voordat we naar Wittenburg verhuisden. Vandaaruit ben ik getrouwd en op Kattenburg terecht gekomen. Ik voel me een echte Eilander.
Elly van Mourik