Cor Jaring / 01-12-2008
De eilanden waren een groot bolwerk van arbeid, zeeleiden en havenarbeiders. God heeft het bedacht om me hiertussen te zetten. Het is mijn academie geweest. Wat waren het een mooie mannen. Ik wilde net als zij zijn. Scheren zodat ik een baardje zou krijgen. Ik wilde maar EEN ding: zo snel mogelijk man worden. De haven, EEN grote kut, je vaart hem in en je vaart hem uit. Navigeren op de sterren, geen kompas. Dat wilde ik ook, net als de mannen in mijn familie.
\
Na de oorlog hoorde ik de eilanden weer ontwaken; de smid sloeg op zijn aambeeld, de bakker bakte zijn brood. De vrouwen stonden weer hun stoepje te vegen en te boenen. Ordinair, maar kraakhelder. We hadden EEN sterk wapen: gedeelde smart is halve smart. Er waren twee culturen door elkaar: de armoede, maar ook de wellustige, gefantaseerde rijkdom. De schoonheid van het simpele. Het zijn bluffers, maar kunnen het wel waarmaken. Daar hou ik van.
Iedereen zat ’s zomers buiten, lekker te kaarten. Een accordeon en een gitaar erbij en voor je het wist stond iedereen te walsen. Er kwamen dijkers, vette kuif, kut in de nek gekamd, strakke broek, B-bop. Op vrijdag en zaterdag werd er gedanst en geswingd. Toen kwam het wonder. Ik zag het als kind al aankomen. De tv. De gordijnen gingen dicht, iedereen keek naar de tv. Dat sleepte de gezelligheid mee. Er werd niet meer op straat gedanst. Jongeren gingen zich gek gedragen en anders kleden. Vrouwen met hoog opgestoken, geblondeerd haar en naaldhakken. Meisjes met petticoats. Wat was dat mooi, vooral als ze bukten. Ze zag dan iets wat je als netjes opgevoede jongen eigenlijk niet mocht zien.
Maandag was wasdag. Al die wijven zaten met groene zeep, een wasbord en een teil hun rotzooi te wassen. Ik had een hekel aan school en was op maandag altijd schoolziek, mijn tweede zondag. Ik ging alle bedrijfjes af voor kleine klusjes en van het geld kocht ik papier en kleurpotloden. De bouw van een zeeman had ik niet. Ik moest en zou kunstschilder worden. Ik zou ze een poepie laten ruiken. Beter dan van Gogh en Rembrandt bij elkaar. Maar met gedrevenheid alleen kom je er niet. Er is toch een beetje talent nodig. Kunstenaars gaven mij twee kwartjes voor mijn linnen doeken. Ze schraapten de verf eraf zodat ze het opnieuw konden gebruiken. Gelukkig ben ik altijd een observeerder geweest en bleek fotografie meer mijn toekomst te zijn.
\
In de jaren vijftig begonnen mijn vader en ik een tweedehandswinkeltje. Mijn vader kocht alls in, maar verkocht niet zoveel. Op een dag in 1958 stond de draaibrug open en kwam er een boot, de Witte Raaf, aanvaren. Op de boeg stond een man met een grote volle baard. Hij vroeg aan mij waar hij kon aanleggen en ik wees het favorite visplekje van Knuisje aan. Knuisje al vloekend naar mijn vader. "je zoon heeft mijn visplekje weggegeven". Mijn vader erheen. Daar lag de woonboot al aangemeerd. De man van de woonboot, Kees Hoekert, beloofde aan Knuisje dat hij altijd op zijn boot mocht zitten vissen.
Kees Hoekert ging samen met de antirookmagiër als eerste in de werd marihuana verkopen. Mariwie, mariwat, marihuana, daar word je high van. Een beetje kerel rookte en pruimde wel
maar gebruikte geen drugs.
De eilanden evolueerden. In de jaren zestig kwamen er pleiners, mensen van het Leidseplein. Zij wilden een ateliertje huren. De baardapen waren allemaal kunstnaars. Ze gingen een potje raar doen. Barbecuen op straat. Ze hadden geen gordijnen en de vrouwen kleedden zich voor het raam uit. Ze draaiden plaatjes en dansten tegen elkaar aan; wat een schande. Ik vond het prachtig. Wat zij deden, had niks met een isme te maken. Het was de waarheid.
De bewoners waren jaloers op de kunstenaars. Men zag de vrijheid en wilde die ook. De veranderingen kwamen in de jaren zestig. In een paar jaar tijd waren het geen arbeiders meer maar zelfdenkende mensen. Ze gingen staken en wilden meer poen. De rijke lui kunnen de tering krijgen. De bewoners gingen rechtop lopen; het waren geen slaven meer. Auto’s werden aangeschaft. Ik heb wat auto’s zien slijten van het petsen. Het was hun rijkdom, hun trots. We zullen ze een poepie laten ruiken was de gedachte. Niet wetende dat ze hun ambachten langzaam aan het wegduwen waren.
Tijdens de vernieuwing van de eilanden hoorde ik een ander geluid. Met de sloop werd ook een enorme brok geschiedenis weggevaagd. De liefde voor elkaar verdween langzaam, de kerken liepen leeg, gastarbeiders kwamen. De eilanden zonder echte eilanders. Dat waren mensen als een soort gruttenpap, alles door elkaar en niet echt lekker. Maar je wordt er heel sterk van. Ze hadden een eigen taaltje. Het waren tevreden ontevreden mensen. Toen de pleiners kwamen in jaren vijftig en zestig, veranderde alles. Het intellectuele verzet kwam er. De eilanders wilden ook die vrijheid en dat hebben ze bevochten.
De vrije eilander heeft zichzelf weggegraven. En gelukkig maar. Maar niet iedere vernieuwing is een verbetering. Nu hoor ik op mijn maandag wasdag alleen maar tweeverdieners naar elkaar schelden in hun jeeps. Terwijl ze hun koters naar kakschooltjes brengen. Geen petticoats, maar spijkerbroeken met een vouw.
Cor Jaring 1936
Tijdens de happenings van Jasper Grootveld gebeurde er eigenlijk niet zo veel. Jasper had in de jaren zestig ontdekt dat je van roken kanker kon krijgen. Zo werd hij de antirookmagier. De happenings zijn ontstaan uit protest tegen de commercie van het Lieverdje. Het Lieverdje, dat het Amsterdamse straatschoffie moest symboliseren, werd gesponsord door en sigarettenfabrikant. Jasper ging zich verkleden in allerleid kostuums en wilde Nederland verkopen zodat iedereen miljonair zou zijn. Een groots man.
Cor Jaring