Angelie Weber / 01-02-1998
Fragmenten uit een interview met Annie Altelaar uit 1998, Ingestuurd februari 2010 door Angelie Weber Annie woonde op ’t Lange End, achteraan op Wittenburg. Vader werkte inde haven, moeder werkte en waste voor anderen en stond 17 jaar lang om kwart voor 5 op om met de krantentas om haar nek het Nieuws van de Dag rond te brengen. “ We waren wel arm, maar ‘lang de armsten niet’. Mijn vader was niet werkeloos. Het was heel zorgelijk, maar we kregen wel een paar keer in de week een stukje fruit en elke dag melk. We hebben als kinderen ook wel kou geleden. Je had een weeks- en een zondags jurkje, een truitje en een manteltje, maar niet zulke warme kleren als nu Er waren nauwe smalle straten op Wittenburg. Achteraan was het wat breder. Er waren achterafjes, kleine plaatsjes, stoepies, treetjes en trappies en zo, maar er was geen sprietje gras en geen boom op heel Wittenburg. Alleen die grote iepen op de gracht zijn er altijd geweest.” Annie speelde op straat en in de speeltuin: “die was toen meer naar voren en grensde aan de Grote Wittenburgerstraat. Zomers maakten de kinderen tentjes op straat. Achteraan op Wittenburg daar was je plekkie, verder kwam je niet. Later ging ik wel met een vriendinnetje wandelen en zijn we ook wel in Artis geweest, waar die hoge stoep is in de Plantage Middenlaan. Daar gingen we naar binnen bij de opgezette vlinders en het diorama, maar je kon niet in de tuin komen.” Annie ging naar de Jacob Binkerschool op het Wittenburger End. Het gebouw is er nu nog, naast de Reddingsmaatschappij. De arme kinderen waren ‘op de eetzaal’. Op alle scholen waren eetzalen voor de kinderen van de werkelozen. Tussen de middag kwamen er gamellen met eten, wat rook dat lekker, het leek me heerlijk, maar de kinderen die er op waren vonden dat niet.” Annie vindt dat die tijd van vroeger altijd erg geromantiseerd wordt: “de mensen waren door allerlei omstandigheden erg op elkaar aangewezen, nu zijn ze zelfstandiger en afstandelijker geworden, dat is een feit, maar kijk eens naar wat we nu hebben.”
Uit een interview in de Eilander 1998, door Angelie weber