Dick Hemrika / 05-01-2011
Fragmenten uit een jeugd op Kattenburg. Ik ben geboren in 1937 in een kelder in de derde Kattenburgerdwarsstraat, mijn ouders en mijn twee broers vormden een fijne familie in een gezellige straat met veel aanloop van familie, vrienden, buren of bekenden. In mijn eerste herinneringen zie ik mijzelf zitten op het potje in het midden van de kamer. In eigen kring zat ik daar altijd op mijn gemak maar kwam er iemand binnen, en dat gebeurde dus nogal eens, dan zocht ik stilletjes meerprivacy door mijzelf zittend met pot en al stiekem onder de tafel te schuiven. Ik was te jong om het begin van de oorlog echt bewust te hebben meegemaakt maar enkele beelden uit die tijd staan op mijn netvlies gebrand. Zoals velen opde Eilanden probeerde mijn vader zijn gezin te voorzien door eten en andere dagelijkse benodigdheden bij elkaar te scharrelen en op een gegeven moment werd hij betrapt of verraden bij het illegaal handelen in vlees. Ik zie nog voor mij hoe mijn vader werd weggehaald door twee mannen in burger van de politie. Hoe lang mijn vader is weggeweest weet ik niet meer precies maar zijn: ''Ik ben zo terug, Betje!'' klopte in ieder geval niet. Na verloop van een aantal maanden hoorde mijn moeder dat mijn vader vrij zou komen en ze schreef met zeep ''Welkom thuis'' op de spiegel in de kamer. Mijn oom Jan Middelkoop zou hem gaan ophalen van de trein in Amersfoort maar daar aangekomen kreeg hij mijn vader maar heel eventjes te zien. Mijn vader schudde ''nee''. Hij zou niet naar huis komen. De duitsers waren er achter gekomen dat mijn vader nog onder de wapens was en zo werd hij in 1942 of 1943 als krijgsgevangene afgevoerd naar Vught en later Duitsland. Voor mijn moeder brak toen een hele moeilijke tijd aan met drie hongerige monden om te voeden. Natuurlijk werd zij ook geholpen, zo kon ze na zessen bij de families Mesman en Barends terecht voor eten dat was overgebleven maar op het laatst hongerwinter (toen ik ook naar Friesland werd uitgezonden) was dit lang niet meer genoeg. Mijn oudste broer Wieger had de hongerwinter ook bijna niet overleefd.Door de nood gedwongen vatte mijn moeder samen met een aantal buurvrouwen het plan om de bakker die het brood in de straat bezorgde te overvallen en: Zo bedacht zo gedaan. Deze actie kon natuurlijk niet, maar er zou tenminste eventjes wat te eten zijn. Het duurde dan ook niet lang voordat de politie bij ons de trap op kwam. Ze gingen eerst naar twee hoog naar tante Fraukje na enige tijd hoorde wij ze de trap weer afkomen en we waren klaar voor hun inval bij ons maar tot onze grote verbazing liepen ze onze deur voorbij. Bij tante Fraukje was echter alles in beslag genomen, we hebben onze buit toen met hun gedeeld. De eetzaal was ook een uitkomst, of met je pannetje in de rij op de Hoogte Kadijk. Na de oorlog was er school en hiervan staat mij meester de Ruiter nog heel erg bij. Hij was dik en we noemden hem Olie B.Bommel. Als je tijdens de les niet goed op lette smeet hij een sleutelbos naar je hoofd en dan riep hij: ''Daar komt de V1''. De straat vonden wij veel belangrijker dan de school, knikkeren, tollen, hoepelen en 's avonds met de grote jongens Bok Bok Berrie. Kon je bij je moeder wat centen lospeuteren dan kon je zondags naar de film bij de buurtverenigingen Kliek of Pinke Ponkie waarop we de belevenissen uit de film weer na konden spelen. Speelruimte hadden we genoeg in het gebied achter de Mariniersbrug bij de spoorbrug (Dijksgracht) of aan de andere kant onder het spoor bij de Zanddijk.Zwemmen deden we in de vaart bij de Zanddijk en op de hoogte van waar nu het Muziektheater het Bimhuis zit, zwommen we naar de overkant naar Ruys waar wij honing snoepten uit de ''lege'' vaten die daar stonden. Met onze armen diep in die vaten schraapten we de wanden af waarna we onze handen en armen konden aflikken. Dit gebied was een spannend gebied waar ook vaak spiritusdrinkers kwamen. Op een keer zagen we tijdens het zwemmen twee van deze mannen naast hun lege spiritusfles hun roes uit liggen te slapen.''Rotjochies'' als wij waren, was er al snel een plannetje bedacht. We slopen naar de mannen toe en pikten hun spiritusfles om er vervolgens in te plassen. ''Hé ome'' riepen we ''er zit nog wat in de fles''. De eerste man nam een flinke slok en gaf hem door aan zijn maat, deze begreep echter wat wij hadden gedaan en kwam scheldend op ons af, waarop wij lachend snel weer het water in doken. Dick Hemrika.