Fatima Mokhtari / 14-05-2012
Vroeger kwam ik veel in het buurthuis de Witte Boei maar sinds mijn kinderen
groot zijn geworden kom ik er alleen nog maar af en toe. Laatst hebben wij
met een groep vrouwen daar samen gekookt, dat was erg leuk. Zelf werk ik met vrouwen uit de buurt waar ik onder andere Nederlandse les
aan geef op de Basisschool Oostelijk Eilanden in de oudercontactruimte.
Daarnaast verzorg ik mijn vader voor 80%, die nu alleen woont in mijn ouderlijk
huis in watergraafsmeer. Dit betekent dus dat ik het vaak erg druk heb, maar
wat ik wel hartstikke leuk vind om te doen.
Ik heb een speciale band met de Watergraafsmeer. Ik ben daar opgegroeid
aan een pleintje. Het is er heerlijk rustig, groen, mooi en open. De kinderen
speelden buiten, mensen kenden elkaar, er was leven op straat en het was
altijd heel gezellig. Er woonden voornamelijk autochtonen, wij waren de enige
Marokkaanse familie daar. Het was er lekker rustig en veilig, je kon je
voordeur altijd open laten staan. Voor de een zou een buurt zoals de
watergraafsmeer te rustig zijn, maar voor mij is dat de ideale buurt. Gisteren
was ik nog bij mijn vader, wij hebben de hele dag in de zon op het pleintje van
de bloesem zitten genieten. Dan verlang ik zo erg naar het wonen in zo’n
omgeving.
De eerste tijd van mijn huwelijk woonde ik nog met mijn man in het huis van
mijn vader maar al gauw verhuisden we naar de Foeliedwarsstraat in de
Jordaan. In die buurt was geen leven op straat, geen onderling contact. Dat
was me veel te stil, te eenzaam en er was geen sprake van sociale contacten.
Er woonden veel oudere mensen en iedereen was erg op zichzelf. Verder
hadden we maar een tweekamerwoning, wat eigenlijk veel te klein was, vooral
met onze eerste dochter erbij, dus in 1990 verhuisden we naar de
Conradstraat waar ik sindsdien woon.
Mijn tweede en derde kind zijn hier geboren. In het begin was het heel fijn, we
kwamen daar allemaal als jonge mensen wonen, begonnen ons leven, kregen
kinderen, we kenden elkaar. Maar er zijn veel mensen verhuisd en nu is
iedereen erg op zichzelf. De nieuwkomers lijken zich niet te binden aan de
buurt. Sommigen zeggen je niet eens gedag, op zondag worden er geen
praatjes meer gemaakt op straat of over het balkon.Hier durf ik niet zomaar mijn voordeur open te laten staan, het voelt toch een
beetje onveilig, met die groepen jonger die over straat zwerven. Ik zou graag
terug gaan naar de Watergraafsmeer, het huis van mijn vader overnemen.
Maar als mijn vader daar weggaat wordt het verkocht en wij mogen niet kopen
omdat we van het geloof geen rente mogen heffen of betalen en dus kunnen
we geen hypotheek afsluiten. Mijn kinderen zijn nu ook nog thuis en zij zouden
niet uit hun buurt weg willen. Maar misschien dat ik ooit in de toekomst op een plek zoals watergraafsmeer
zou kunnen wonen.
Met één ouder buurvrouw heb ik nog wel heel goed contact. Mijn kinderen
noemen haar ‘oma’. Zij is bijna een soort 2e moeder voor mij.Een tijd geleden leefde mijn moeder nog, maar ze was ziek. Ik verwachtte
steeds een telefoontje dat ik gauw naar haar toe moest gaan. In die tijd belde
midden in de nacht iemand aan. Ik schrok vreselijk. Daar in de hal van de trap
stond mijn buurvrouw. Ze schreeuwde en ze had overal bloed. Ik dacht dat ze
was aangevallen. Het bloed stroomde vanachter haar oor.Ik riep:”Ga naar binnen, ik kom eraan!”. Ik maakte mijn oudste dochter Dounia
wakker en samen gingen we naar beneden. De buurvrouw was spierwit! Ik
belde 112 en probeerde het bloeden te stoppen. Het was zoveel, je kon het
bijna opdweilen, Ik zag een wond achter haar oor. We wachtten op de
ambulance. Ze had beginnende diabetes en ze was zo vreselijk in paniek dat
ik bang was dat ze dood zou gaan. Ik legde mijn hand op haar borst om haar
hart te voelen. Eindelijk kwam de ambulance en de broeders bekeken de
wond.Ik deed het woord, en de ambulancebroeders stonden heel raar te kijken dat
een Marokkaanse vrouw het woord deed voor een Nederlandse vrouw. Ze
vroegen :”Heeft ze geen familie, kunt u familie bellen?” maar ik zei dat ik mee
zou gaan naar het ziekenhuis. In het ziekenhuis keken de mensen al even vreemd op. Een vrouw in djellaba -
die had ik snel even aangeschoten - met een hoofddoek, die een Nederlandse
vrouw hielp. Ze dachten eerste dat ik geen Nederlands sprak. Toen ik mijn
mond open deed veranderden ze op slag, ‘sorry, sorry’, en vonden ze het
prachtig dat ik was meegekomen met mijn buurvrouw.
Pas toen wij weer thuis waren hebben wij de familie gebeld. Zo hecht zijn wij,
ik weet alles van haar en zij weet alles van mij.
Ik zag dat er iets veranderde in die mensen.Ik kom dat vaker tegen als ik iets voor mijn buurvrouw doe, haar ergens mee
help; dat de mensen verbaasd kijken dat ik, een Marokkaanse vrouw, de
hulpgever ben voor een Nederlandse oudere vrouw.
Fatima Mokhtari