Henk Bruinning / 28-01-2014
Enige tijd geleden heb ik als oud-Wittenburger aan Rietje beloofd om wat van mijn herinneringen op papier te zetten en op de site te doen plaatsen.
Mijn naam is Hendrik (Henk) Bruinning, geboren op 3 juni 1946 te Amsterdam.
Ik heb vanaf mijn geboorte tot mijn 16e jaar bij mijn ouders ingewoond op het adres: 3e Wittenburgerdwarsstraat 38 op 2 hoog. Boven ons woonde de "familie Bruggeman" en onder ons het kinderloze stel "Grobben". Op de begane grond woonde de "familie Altelaar". Het waren driekamer-woningen met douche, waar we op een gegeven moment met zijn achten woonden. Vijf kinderen in een slaapkamer, we wisten niet beter toch? Mijn ma , mijn pa, vier zussen: Greet, Ria, Hennie, Ans, mijn broer Kees en ik, en hadden we er ook nog de broer van mijn vader erbij " Ome Teun". Daar hadden we op zolder een slaapplek voor gecreëerd. Hij werkte als havenarbeider.
Ik heb tot mijn 12e op de Oosterschool gezeten en daarna twee jaar op de ULO Oost, aan de Polderweg. Vanaf mijn 14e wilde ik al de wereld zien.
Daarna eerst even een jaartje gewerkt bij Gebr. Franken, (joodse broers) rond kartonnage, op het industrieterrein aan de Amstel, ook op zaterdag. Toen als leerling elektricien bij de firma Swaan & Co , ik heb daar o.a. meegeholpen met het installeren van de elektrische installatie in het havengebouw. En voorbereidend op mijn zeemansbestaan ook nog even als havenarbeider. Wat je al niet in twee jaar kan doen!
De wilde vaart.
Ik wilde graag bij de Marine, (was mij te druk thuis) maar ja, omdat mijn ouders toen geabonneerd waren op het CPN blad "de WAARHEID" , kon je dat wel vergeten. Erg vreemd als je bedenkt dat wij onze vrijheid ook aan de inzet en het verlies van vele Russische communisten , soldaten en officieren te danken hadden.
Ik heb mij toen maar alvast aangemeld bij de koopvaardij, bij de SMN op de javakade te Amsterdam, op het Droogbak kon ik op mijn 16e het monsterboekje ophalen, ik had wel toestemming van mijn vader nodig omdat ik minderjarig was.
Op mijn 16e ben ik gaan varen op de wilde vaart. Mijn eerste schip was het MS "de Nederrijn. Het was een nieuwe en ik heb de proefvaart ook meegemaakt. Ik heb als matroos tot aan mijn 21ste gevaren. Ik bleef soms 10 maanden van huis, en heb echt de hele wereld gezien, en achteraf blij dat ik niet bij de marine ben aangenomen. Na mijn 22ste ben ik geëmigreerd naar Australië en heb daar ook enkele jaren gewoond en gewerkt. De reis koste mij toen maar 100 gulden, rond de kaap, het duurde vier weken. Het Suezkanaal was dicht vanwege een oorlogssituatie.
Terugdenkend aan mijn jeugd:
Ik had een vaste vriend, dat was "Henk Tieken". Deze woonde in het huis naast ons op 1 hoog. Deze zomer (2013) heb ik weer voor het eerst contact met hem gehad, hij heeft een broer "Jopie" en had nog een broer "Theo", helaas is deze kort na onze eerste ontmoeting overleden, ik heb nog met Theo kunnen spreken. Een gezellige gozer die de pech had, dat een slopende ziekte te laat bij hem was ontdekt. Hij heeft zelf zijn overlijdens dag kunnen bepalen, erg flink van hem. Erg frappant dat hij mij direct herkende toen ik bij hem op ziekenbezoek kwam. En ik ben echt wel veranderd in 50 jaar toch?
Met Henk samen heb ik een mooie tijd gehad. Zijn opa had een kolenhandel op Kattenburg en zijn vader was bijna altijd zwart van het sjouwen en hijsen van die zakken kolen. In de zomer mocht ik vaak mee als ze met hun grote Amerikaanse auto naar "de Lage Vuursche" gingen. Vrijdagsavond hebben Henk en ik vaak in hun keuken het spel "strategie" gespeeld, ik kreeg dan een plakje cake en kop chocolade van zijn moeder. Een heel lief mens.
Na het ophalen van ons zakgeld bij tantes etc. gingen we op zondag altijd naar de "’Tuchsinsky". Wat een pracht theater! Met in de pauzes altijd optredens van artiesten onder begeleiding van het Tuchinsky orkest, die je niet zag maar wel hoorde.
Mijn ouders.
Mijn moeder heet Maria Bruinning, geboren als Fuchs . Ze was op haar 14 e al wees (oorlog 1914-1918) en zij woonde in Linz te Oostenrijk, zij en haar zusje zijn toen naar Nederland gebracht als vluchtelingen. Ik kan mij van haar herinneren dat zij altijd maar werkte, ging het laatst naar bed en was het eerst op. Ze maakte in haar eentje een grote openbare school schoon vlakbij het Weesperplein, een klein vrouwtje, maar nooit klagen. In de winter de kachels aansteken met kranten en turf en de kolenkitten de trap opsjouwen. De laatste jaren voor haar pensioen kreeg ze van de directeur van het Allard Pierson museum, prof. Hemelrijk, een baan als suppoost aangeboden, ze was de eerste vrouwelijke suppoost van Nederland. Prachtig vond ze dat! Ze is op haar 84ste overleden in Oosthuizen.
Mijn vader heet Hendrik Bruinning, en was geboren in Meppel. Op Wittenburg was hij beter bekend als " Ome Henk". Hij was erg klein en had een bochel. Hij was bestuurslid /penningmeester van de speeltuinvereniging Wittenburg. Ook was hij medeorganisator van de klaverjasclub en het zomerkamp en natuurlijk de sinterklaasfeesten . Hij heeft dat meer dan 25 jaar gedaan. Hij was net een Willie Wortel, kon snel hoofdrekenen en inde de contributies langs de deuren, er waren toen nog veel centen en stuivers. Door zijn vrijwilligerswerk was hij niet echt veel thuis.
Hij was gemeentelijke bewaker, vaak bij nieuwbouwbouwprojecten en opengebroken straten. Mijn moeder bracht hem dan vaak een pannetje met soep of stamppot. Zijn laatste werkplek was een keet bij het voormalig Burgerweeshuis. waar nu een museum in is gevestigd. Hij vertelde mij dat er daar een keer 40 kisten met overblijfselen van nonnen gevonden zijn, diep in de modder. Er zit nog heel veel verborgen (weggezakt) in de grond van oude panden.
Op kamp Zonneschijn.
In de zomer gingen er altijd twee bussen vol met kinderen op zomerkamp op kamp Zonneschijn bij de Beekse Bergen. Je eigen slaapzak vullen met stro en bivakkeren in grote tenten. De maaltijden gebruikten we in de open lucht, en elke ochtend werd er appél geblazen werd de vlag gehesen. En de jarigen kregen een ontbijtkoek op de arm gebonden, de dagindeling werd bekend gemaakt en de corveetaken verdeeld. Ik kan mij ook de ontsmettingsluchtjes en de bijensteken nog goed herinneren. Er was ook een beekje en een heuse waterval, erg aanlokkelijk om uit dat beekje te drinken na een lange wandeling. Al met al vond ik het een fijne tijd..
Het wassen en tanden poetsen gebeurde aan lange troggen, waar centen op de kraan waren gesoldeerd. daar spoot door minuscuul gaatje een miezerig klein waterstraaltje uit. Dat was nog eens bezuinigen! Er was ook een grote vuurkuil waar bijv. toneelstukjes werden opgevoerd en liederen gezongen vaak vergezeld van en groot kampvuur. En het was altijd gezellig in de bus. We zongen op de terugweg altijd "we gaan nog niet naar huis", maar helaas. Na twee weken was het weer gebeurd.
Door het ijs gezakt.
Ik ben als kind van ca 11 jaar, vaak door het ijs gezakt, maar toen aan de achterzijde van Proost en Brandt, met laarzen aan en een zware jas, had ik een engeltje op mijn schouders. Ik ben driekeer kopje onder geweest en normaal kwam daar geen personeel op het achterplaatsje . Tot aan het water was ca. 1m 20 . Bij toeval moest iemand daar toch wezen. Op dat moment werd ik door iemand aan mijn pols beetgepakt en naar boven getrokken. Een paar vrouwen hadden zich meteen over mij ontfermd en mijn kleding uitgetrokken, en te drogen bij een ketel opgehangen. Mijn moeder haalde mij op en ik kreeg er met de mattenklopper nog van langs ook. (rondje tafel) Ik begreep dat toen even niet. Maar achteraf toch wel, het was een reactie en soort van bescherming , dat ik dit nooit, nooit …meer moest doen.. Mijn moeder had daarna nog wel als dankbaarheid een cake voor de redders en de dames gebakken.
Wonderlijk genoeg heb daarna ook zelf tot tweemaal toe iemand van de verdrinkingdood gered, waarvan ook een jonge jongen van ca acht jaar uit de grote Wittenburgerstraat. Alles heeft een reden denk ik maar!
Erg heftig was ook de verdrinking van een buurtjongen. Ik denk dat hij Jaapie heette, die kon zwemmen als Ciske de Rat. Bij het strandje aan de Prins Hendrikkade (nu de ingang van de IJtunnel) kreeg hij op zo’n 50 meter van de wal kramp in zijn benen, mogelijk te koud water. Hij is toen verdronken en ik kan mij de begrafenis en de witte lakens voor het raam nog goed herinneren. Ook het toenemend vrachtverkeer eiste daarna levens van jonge kinderen. De straten waren veel te smal voor al dat zware verkeer.
Ik was graag in de speeltuin.
Het kubistische klimrek, de hoge glijbaan, de grote zandbak er een groot veld waar gekorfbald kon worden en op 5 mei werden er allerlei sportieve activiteiten ondernomen. Er was altijd een toezichthouder aanwezig voor raad en daad en voor het opplakken van pleisters op schaafwonden. Daarnaast was er ook een groot buurthuis, in de grote Wittenburgerstraat, ik meen dat deze "het Anker" heette, daar kon je heerlijk timmeren en met metaal werken met drijfhamers, en er was ook vaak iemand met een gitaar, er werd gezongen en plezier gemaakt en er was veel aandacht voor de jeugd en ouderen.
Ook was er het buurthuis van de speeltuinvereniging zelf, op het terrein van de "Tjerk Hiddes" school. Op het lange end dus, vlak naast de aardappelboer Bouman. Ik ruik zijn jutezakken nu nog. Daar werd ook van alles georganiseerd. In het rechterdeel woonde en werkte een beeldend kunstenaar. Was dat Tjerk Hiddes? Ik vond het daar altijd eng als de zon wegzakte, dan zag je lange schaduwen van de beelden, en hoorde je er allerlei rare geluiden. Het was niet mijn favoriete plek.
Nog even in vogelvlucht:
• Het kleine kruidenierswinkeltje, een puntzak met havermout of koekkruimels
• De bakker die vers brood bakte en met luilak altijd van die kleine luilakbollen weggaf.
• De oud papieropslag. Waar ik graag vertoefde om oude postzegels er tussen uit te vissen.
• Het schippertje mag ik over varen en het honkballen van putje naar putje.
• Tentjes en hutten bouwen on de zomer. Later kon dat ook op het jongensland oost.
• Joop Evertse in zijn invalidekarretje. En Lange jaap die altijd hard kon rennen en zong hij niet iets van , ik heb een hart van Pikke Pikke daad (hij stotterde erg), hij hoopte er dan op dat men hem wat centjes toegooide. Hij bukte dan om die op te rapen.
• Veel vreemde figuren waaronder een die allerlei kunstjes met zijn fiets deed.
• Had je ook nog een figuur die de kroegen afging als cowboy verkleed. Cowboy Jimmy heette hij. Hij had een gitaar en probeerde dan wat in de kroegen te verdienen, zijn paard heb ik nooit gezien maar dat kon ook niet met een paar "gratis borrels" op.
• Zomers kwamen ze met karren met mosselen langs de deur. Ook de schillen werden opgehaald en er was een voddenkar, waar men zijn vodden kon omruilen voor iets eetbaars.
• De rietlanden en havens waar we noten konden vinden en bamboe om eigen vliegers van te maken. We gingen steeds wat verder van huis, dat was het echte avontuur toch?
• Het sinterklaasfeest met elke keer een toneelstuk vooraf als ik het mij goed herinner en nadat ze sint was geweest stonden er twee lange tafels in de gang, een voor jongens en een voor meisjes meen ik mij te herinneren. Het waren best mooie cadeaus Rond de jaarwisseling maakten we ook vaak zelfgemaakte carbidbommen die menig vuilnisbak het deksel kostte, de bomenverbranding, met de vooraf gaande strijd tijdens het verzamelen van de bomen. De jaarwisseling was altijd spectaculair. Vaak ruimden mensen dan ook hun brandbare spullen op van zolder en werd het uit het raam gegooid, toen was dat gewoon. Nu heet dat asociaal.
• Het badhuis waar je met wat geluk in het bad mocht. Het was er altijd vochtig en het stonk naar de zeep en schoonmaakmiddelen.
• Het" kippebruggetje". Dat was de grens tussen wittenburg en kattenburg en lag naast het badhuis.
Ook het abattoir was erg interessant, maar ook wel zielig als je zag hoe die beesten werden binnengebracht, je kon de angst in hun ogen lezen. In de zomer kon je ook op Wittenburg die vieze lucht ruiken.
En elk jaar de kermis op de gracht, er nog zo te veel om op te noemen. Ik ben blij wittenburger te zijn geweest, ik heb mij er zeker niet verveeld.
Henk Bruinning.
Foto's Henk Bruinning