Leon van Mourik / 30-11-2016
In het midden van de jaren 1950 bloeide het verenigingsleven als nooit tevoren. Het was tien jaar na de oorlog en de generatie die geboren was rond de jaren 1920 waren nu jonge ouders, die voor hun kinderen een beter leven wilden dan wat zij zelf hadden moeten meemaken. Er waren veel verenigingen en clubs vooral voor de jeugd: sport, muziek, speeltuinvereniging enz. De bestuursleden waren betrokken mensen met een groot gevoel voor hun buurt en de kinderen.
Als kind in die jaren hoefde je je echt niet te vervelen. De sociale samenhang was groot en de samenwerking was vaak op politieke voorkeuren gestoeld, maar ook de kerk liet zich niet onbetuigd in het verenigingsleven. Dus kon je in die tijd pendelen van de ene club naar de andere, maar je moest wel de Internationale kunnen zingen of een “Wees gegroet Maria” kunnen opzeggen en o, ja het “Onze Vader” en dan ging het niet over je eigen vader, want die werkte en was niet in de hemel.
Ons gezin was nogal muzikaal, er werd veel gezongen. We hadden toen een radiotoestel van de radio-distributie, dat kon je huren voor een paar dubbeltjes en kwam binnen via een kabel, het toestel was aan de muur geschroefd. Heel Amsterdam was toen al bekabeld! Bij ons stond het toestel de hele dag aan en bij alle liedjes werd er meegezongen.
Mijn ouders waren beide op Oostenburg geboren. Hun ouders, broers en zusters van beide kanten woonden ook op de Eilanden. Allemaal in kleine woningen. Als er een verjaardag viel te vieren en er kwamen veel familieleden op bezoek, dan was er nauwelijks plaats om te zitten. Dat werd vaak opgelost door twee zinken vuilnisbakken van het portaal te halen, daar een dikke plank op te leggen en zo een bank voor het bezoek te creëren. De mannen een biertje of een borreltje, de vrouwen een boerenjongens of een advocaatje dat was genoeg voor een gezellige avond. Er werd veel gerookt, de woning stond werkelijk blauw van de rook, om kwetsbare kinderlongetjes werd nog niet gedacht, maar we leven nog!
Op verjaardagen werd er ook veel gezongen, het ‘wereldberoemde’ “Hoeperdepoep zat op de stoep, en laten we vrolijk wezen” werd luidkeels door alle aanwezigen meegezongen. Sommige familieleden zongen ook solo, liedjes uit de operette en opera. Ook smartlappen van ver voor de oorlog, waarin altijd moeder of kindertjes het leven lieten, maakte veel indruk op onze kinderzielen, soms tot tranen toe geroerd. Maar het drukte de feestvreugde niet. Wat later kwamen de moppentappers aan de beurt. Niet altijd bestemd voor kinderoren, maar er werd ruimhartig mee omgegaan, al begreep je niet altijd de clou als kind.
Na een paar biertjes en jenever begon vaak het in familiekring beroemde “strijen”. De politieke en economische omstandigheden werden met luid gepraat besproken en bijna iedereen vond dat hij of zij gelijk had. De vrouwen moesten dan met een rondje kaas, worst of rolmops de gemoederen bedaren.
Na een bijzonder leuke verjaardag of een bruiloft met veel optredens werd besloten een Cabaretvereniging te beginnen. Familie en vrienden en bekenden werden lid van “Cabaretvereniging T.O.P.”: Tot Ons Plezier. Wie niet op het toneel wilde staan deed mee in het bestuur of achter de coulissen. Licht, geluid, decor, requisieten, kleding, catering, een hele organisatie, maar ze deden het tot hun plezier. Iedereen die een kunstje beheerste deed mee, zelfs mijn opa Dirk, die bijzonder mooi op een kleine mondharmonica -een zogenaamde Piccolo- kon spelen. Een wat klein uitgevallen oom “ome Willempie” trad op als “Tenore Napotitana” en zong de sterren van de hemel. Er werden ook sketches ingestudeerd, kleine toneelstukjes met allerlei verwikkelingen, vaak over bedrogen echtgenoten en met een happy end. Mijn tante Alie was een droogkomiek die, wat ze nu noemen, de lach aan d’r kont had hangen.
Wittenburgers, Oostenburgers en Kattenburgers deden mee, ook de vrouw van Karel Honing- - Jantje van Alles van Wittenburg- tante Wil deed mee en speelde de nette dame in sketches. Frans Collet van Kattenburg en mijn vader Leon sr. vormden het bestuur en er werd gerepeteerd in de Tjerk Hiddesschool of gebouw ’t Eiland in de Grote Wittenburgerstraat, het eerste wijkcentrum van Amsterdam.
Schuin tegenover onze woning aan de Grote Wittenburgerstraat woonde Elie Kuiper, een voddenman, die ‘s morgens door de straten reed met een bakfiets, luidkeels roepend “Vodde, lompen en metalen”. Na een ochtend succesvol inkopen werd de verworven handel later op het Waterlooplein aan de hoogstbiedende verkocht. Veel mensen verdienden toen zo hun brood en het was een gerespecteerd bestaan als kleine zlefstandige.
Ome Elie had nog een bijzonder talent, hij was een rasartist. Hij kon liedjes schrijven, componeren en presenteren, hij was een all round confrancier. Met een uitstraling als de toenmalige beroemde confrancier ‘Lou Bandy’. Het verhaal ging dat beroepsconfranciers bij ome Elie materiaal kochten, om hun toen goedbetaalde beroep uit te oefenen. Elie ging meedoen aan cabaretvereniging TOP. Hij werd artistiek leider, hij stelde in overleg de geplande uitvoeringen samen, leverde teksten en liedjes en presenteerde het geheel. Kortom hij was de gastheer en lulde de boel aan elkaar.
De cabaretvereniging werd een succes. Met een avondvullend programma werd er opgetreden in het gebouw het Eiland en de toneelzaal in de Tjerk Hiddesschool op het Lange End op Wittenburg. Voor die succesvolle feestavonden werd reclame gemaakt via raampamfletten bij de winkeliers. Entreekaarten tussen fl 1,-/fl2,- gulden. Oude van dagen half geld! Leverde volle zalen op. Later werden er ook amateurwedstrijden georganiseerd, wat ook in andere buurten erg populair was. Amateur artisten konden hun kunsten komen vertonen en een min of meer deskundige jury moest dan via lijsten hun oordeel geven. Na telling van de gegeven punten werden onder luid applaus de winnaars bekend gemaakt. Alles kwam voorbij, zangers, zangeressen, kunstfluiters, danspaartjes, acrobaten, zlefs huisvrpouwenorkesten met instrumenten gemaakt van keukengerei. Ook de opkomst van de z.g. bandparodisten vond toen plaats. Natuurlijk ook veelaccordionisten, solo of met de hele club. Het liedje “Circus Rens” was de topper met snel handenspel voor de uitvoerenden. Om het publiek betrokken te houden werd ook vaak het publiek gevraagd om een applaus op sterkte te leveren, om de jury een indicatie te geven voor de ereplaatsen. De gastheer/ confrancier was daarbij applausmeter, er werd gejuichd en gejoeld, maar iedereen keerde tevreden huiswaarts.
Mijn zus Elly had als zangeres veel succes en werd vaak gevraagd om op feestdagen/avonden in andere buurten op te treden. Ze heeft nog een platencontract bij Telefunken afgesloten en een grammofoonplaat gemaakt. De hele familie en alle bekenden hebben hem gekocht, maar toch te weinig voor een gouden plaat! Ook een televisieoptreden in een zaterdagavond show in Hilversum heeft ze gehad… Gelukkig hebben we de foto’s nog.
Ook ik, de schrijver deze’s, heeft een zangcarriere gehad. Op 11 jarige leeftijd zong ik over ons leven op de Eilanden en had ook een liedje over het politie posthuis aan de Kattenburgergracht (ik hou van de Gracht). Veel repertoire was er niet voor mijn leeftijd, dus zong ik met bolhoed, valse snor en pandjesjas ook liedjes van Dorus- Tom Manders. De tekst en muziek van de liedjes over de eilanden waren geschreven door Elie Kuiper. Dat kwam eigenlijk omdat ik niet samenb met ome Elie samen wilde optreden. Hij had een Nederlandse vertaling gemaakt van de Amerikaan Al Idsch, die als neger geschminkt, met een klein jongetje op zijn knie, de toen beroemde smartlap “Sonny Boy” zong. Welnu, ik moest op ome Elies knie zitten, hij zou zijn vertaalde smartlap zingen en het laatste deel zouden we samen zingen. Tijdens de repetities voelde ik mij steeds minder op mijn gemak. Ik was 11 jaar en tijdens het speelkwartier op school rende ik al flink achter de meiden aan en omgekeerd! Ik voelde toen al dat het lullige tafereel, ik daar met mijn lange stelten op zijn knie, niet goed zou zijn voor mijn reputatie! Voorzichtig heb ik hem omgepraat, om zijn buurjongen Ronnie Sampimon voor het optreden te vragen en met succes. Mijn ontluikende imago was gered…..en met Ronnie is het later ook goed gekomen.
Ome Elie heeft deliedjes over de Eilanden toen voor mij geschreven, waarmee ik veel ben opgetreden op feest- en amateuravonden. Zelfs in Rotterdam in het “Groothandelsgebouw” heb ik over de Eilanden mogen zingen. Altijd onder de muzikale pianoklanken van mevrouw Zijlstra, die ook bij de cabaretvereniging betrokken was. Die lieve vrouw reisde overal mee naar toe.
Eenmaal moet je op het grote toneel van Carré hebben gestaan, verzucht menig artist. Welnu, ik heb in mijn veel te vroeg afgebroken zangcarriere op het toneel van Carré gestaan, solo…en het is echt groot als je daar alleen staat op elfjarige leeftijd. Ik zong het lied Ïk hou van de Eilanden”en dat ging goed, maar bij mijn tweede liedje, wat ik speciaal had moeten leren, vergat ik halfverwege de tekst. Dan word je nog kleiner en Carré groter en groter. Na een lange stilte begon de piano opnieuw en heb ik het lied afgemaakt, onder groot ondersteunend applaus van het publiek. Toch een ervaring om nooit te vergeten. Wel, dat klote tweede liedje ging over ‘Dennis, de schrik van heel de stad’, toen bekend van notabene een meisjeskoor! (sweet sixteen). We hebben het nu over 1956.
Hoe kwam ik nou op het toneel van Carré? Ook mijn zuster Ellie trad die avond op, ook solo als zangeres. De meest bekende artiste was die avond Heintje Davids. Dat was nog voor haar eeuwigdurende afscheids toernee. Ik was met haar in de artisten kleedkamers, ik was 11 jaar, maar wel een kop groter dan Heintje en ik was niet groot voor mijn leeftijd! Het was die avond een gala benefiet voorstelling en de opbrengst was bestemd voor kinderactiviteiten en vakantiekampen voor de bleekneusjes van de Oostelijke eilanden. Het feest werd betaald door de ‘zakenmensen’van de Eilanden zoals vermeld op het programma, maar ik heb geen idee wie daarmee bedoeld worden.
Wat de Cabaretvereniging betreft: eind vijftiger jaren werd een televisietoestel voor meer mensenbereikbaar. Ook voor ome Elie. Van de ene op de andere dag stopte hij met de vereniging en zei…”Ik ga televisie kijken”. Aldus.
Geschreven door Leon van Mourik, geboren 6 augustus 1945 op de Eilanden.