Paul van der Veen / 22-03-2008
Sinds 1985 ben ik huisarts in de Sarphatistraat. Daarmee heb ik veel geluk gehad, want ik kreeg bij de baan ook het mooiste huis in de - volgens Nescio en eigenlijk Frederik van Eeden - mooiste straat van Europa. Hoog, trots en met een prachtig zicht op de gracht, groen en Muiderpoort. Toen ik kwam stond dit hele blok net niet meer op de nominatie om gesloopt te worden voor nog grootsere plannen van de universiteit.
Overigens had de universiteit in het pand op nummer 199 drie hoog het beroemde Praktikantenhuis, waar aankomende dokters twee weken opgesloten werden om te leren zelfstandig bevallingen te doen. Dit blok is gebouwd naar een ouder en door hem verouderd bevonden ontwerp van Berlage, zijn proeve van bekwaamheid.
De Sarphatistraat moest een luisterrijke allee worden. Dit appartementengebouw moest de elite van de Joodse buurt huisvesten. Gedacht werd aan professoren, advocaten, artsen en succesvolle kooplieden. En die hebben hier gewood tot het begin van de oorlog. De woningen waren ruim: beneden en 1-hoog met een binnentrap was één woning. Tweehoog met de helft van driehoog, met weer een eigen trap. En zo ook vierhoog, met de andere helft van driehoog. En uiteraard op de zolders kamers voor de dienstboden. Alle huizen hadden een kleine tuin met een doorgang door een koetshuis/garage of fietsenschuur naar de Valckenierstraat. Aan de twee kopeinden werd nog tijdens de bouw het tuintje opgeofferd voor een achterwoning, omdat het blok te iel oogde. De typische schuine afslag naar de Valckenierstraat was er omdat dit de oude toegang was tot één van de stallen van de Amsterdamse paardentram, daar waar nu de universiteit zetelt.
Vanaf de bocht voer een trekpontje naar de Spar-kruidenier in de Plantage Badlaan. Met aan beide zijden een schattig wachthuisje. En tot 1935 trokken stoomlocomotieven door de Sarphatistraat, goederenwagens van het Rhijnspoor naar het Oosterspoor, over de schuine brug van de Spinozastraat.
De oudste nog levende, oorsponkelijke bewoonster die ik nog heb meegemaakt was mevrouw Koster - weduwe van grafsteenhouwer Koster -. Mevrouw kwam als 16-jarig meisje in 1916 te wonen in de eerste helft van het net opgeleverde blok. Aan de achterzijde werden de grafstenen uigeleverd met een vrachtauto die zij zelf bestuurde. De meeste stenen werden geleverd aan de Joodse uitvaartvereniging waar zij vlak naast woonde. Daar was een rouwkamer waar heel veel mensen 's-nachts gewaakt hebben over hun opgebaarde familieleden. Tot haar 90-ste bleef zij strijdbaar: "het geheime wapen" van vele buurtacties. En zij zat nog op het oerdegelijke ameubelement dat ze voor haar huwelijk in 1919 gekocht had.
Ik de oorlog liep de grens - een prikkeldraadhek - van de 'Joodse Wijk' tussen trottoir en straat - toen nog Muiderschans geheten, later de Sarphatistraat, vernoemd naar de Joodse dokter Sarphati. Onder aller alle benedenwoningen zat een grote holle kruipruimte. In meerdere huizen werd die gebruikt als huisvesting voor onderduikers. Zo'n dertig jaar geleden kwam in één van de buurhuizen onder het parket nog een volledig ingerichte onderduikwoning tevoorschijn, met een open krant op tafel. Niemand weet wie er had gewoond en wat hun lot was.
Onder mijn praktijk was in 1935 een souterrain gemaakt en een foute vaderlander vestigde daar in 1943 een bordeel voor de officieren van de Grüne Polizei uit het gebouw tegenover het gebouw - nu de recherche van de Amsterdamse politie - en hun hoofdkwartier in het koloniaal instituut, het Tropenmuseum. De officieren hadden een sleutel voor een poort in het prikkeldraadhek. In het lokaal werd ook bier geschonken, maar kennelijk waren de klanten wel bang, want alle deuren en ramen waren met ijzeren platen beslagen tegen onverhoedse aanslagen. Op de muren schilderde Johan van Deventer in 1943 muurschilderingen met bootjevarende en wandelende frivole freûles.
Door de woningnood na de oorlog werden bijna alle huizen gesplitst in enkele verdiepingen. De binnentrappen werden gesloopt, veelal later gebruikt als badkamers of douches voor de nu halve woningen. In 1945 of '46 begon Salko Hertzberger een huisartsenpraktijk, na zijn terugkomst van een onvrijwillige vakantie in Theresienstadt. De buurt was toen grotendeels ontvolkt, en daarom had hij er een baan bij als eerste hulparts in het Binnengasthuis. Voor huisbezoeken en spoedgevallen had hij een indrukwekkende motorfiets.
Geleidelijk vertrokken de Joodse buurtbewoners naar Zuid of Amstelveen, of ook naar Israël. Het langst bleven nog de armere overlevenden van Nieuwe Prinsengracht en Achtergracht. Daarmee verdwenen ook de winkels en het leven uit de buurt. De warme bakker werd opgevolgd door een sekshuis. Toen het blok woning voor woning opgekocht werd door de Universiteit van Amsterdam en wachtte op de sloop, kwamen er nogal wat krakers wonen. Tegen 1970 werd dokter Herzberger ziek en wilde zijn patiënten achterna richting Israël. Hij vond een opvolger in dokter Van Elden, die rond zijn 50-ste zijn droom van huisarts in zijn eigen Amsterdam nog kon waarmaken. Hij was een ware idealist en begon zich als eerste te bekommeren om verslaafden en daklozen. Overigens niet tot vreugde van alle oude patiënten en buurtbewoners, want tot in de urinoirs van Stuttgart werd hij geroemd als toevlucht voor de dropouts. Daarmee kwam er misschien wel teveel leven terug in de straat en de grote stad, waar je fiets gestolen werd als je even een moment niet oplette.
Toen de GG&GD die zorg overnam kwam er rust in de buurt terug. In 1980 maakte ik kennis met deze bijzondere praktijk: waar berooiden in plaats van geld te betalen, geld meekregen om daarmee methadon te kopen. Ik viel voor de warmte van deze praktijk, en voor het verkommerde maar prachtige pand.
In deze laatste 25 jaar is de buurt wel heel sterk veranderd: waar grote gezinnen woonden in kleine huizen, wonen nu hooggeschoolde starters op de koophuizenmarkt en kan zelfs een prinselijk paar zich op zijn gemak voelen. Niet meer de mooiste straat van Europa misschien, maar wel wel een heerlijke straat om in Amsterdam Centrum te wonen.
Paul van der Veen