Laurie Kuipers / 24-03-2008
Twintig jaar geleden solliciteerde ik in het Dr. Sarphatihuis op de Roetersstraat in Amsterdam. Het Sarphatihuis was een verpleeghuis dat door de gemeente bestuurd werd en dat in de wijde omgeving bekend stond als het armenhuis. Als altijd was ik veel te vroeg op mijn afspraak. Dit gaf mij de ruimte om de buurt waar ik misschien zou komen te werken, te bekijken.
Bakker Rooth hing met zijn witte bakkerstenue tegen de deurpost van de bakkerij naast de winkel een sigaretje te roken. Vanuit de groentenboer liep een klein gezet mannetje driftig heen en weer met bakken keurige gesorteerde groenten. Hij had zijn vrouw, die maar net boven de toonbank uitkwam, duidelijk op lengte uitgezocht. Ik kocht een appel bij de groentenboer, en een broodje bij de bakkker, want de zenuwen over de sollicitatie deden mijn maag knorren. De bakkersvrouw was naar mijn idee te dun voor een bakkersvrouw. Ze had keurig gekapte haren en paste beter in de drogisterij aan het begin van de straat. Voor de fietsenmakker stond een lange slungel te sleutelen aan een oude Gazellefiets. Voor het raam had hij een antieke zwarte herenfiets staan, maar dat was een etalagestuk want er hing geen prijskaartje aan. En dit bleef een vast straatbeeld dat pas veranderde toen de fietsenmaker verdween.
Op het lager gelegen pleintje naast de brug lag een zwerver op een bankje te slapen. Naast hem stond een winkelwagen met al zijn bezittingen. Terwijl ik rondom het Sarphatihuis liep om er een indruk van te krijgen, hoopte ik de bewoners voor het raam te kunnen zien. Mijn aandacht voor het huis ontging een voorbijganger niet en zonder daarom gevraagd te hebben, kreeg ik een stortvloed van informatie in een Amsterdams te verstane taal. Hij wilde direct weten wat zo'n jong meissie in het oude bessenhuis moest. Hij wist me te vertellen dat de Besjes allemaal kinds waren. Alle deuren zaten op slot, en alleen het personeel had een sleutel, en dat was echt niet voor niets. Maar waarom het wel was, vergat hij te vertellen. Hij was er ooit binnen geweest, maar de stank had hem weer snel naar buiten gejaagd, zo vervolgde hij zijn stortvloed aan woorden en negatieve kritiek. Het voorspelde niet veel goeds. En met iets minder enhousiasme slenterde ik naar de ingang.....
Het Sarphatistraat werd mijn tweede huis. En nu ik de kans krijg om werkelijk te vertellen wat er zich achter die grote muren van het historische gebouw afspeelt, ben ik blij dat ik de kans krijg om dat in 'Buurtboeken' te schrijven. de gemiddelde leeftijd van de bewoners was rond de 78 jaar, en de meesten waren vrouw. Het eerste wat mij opviel was, dat er Amsterdams gepraat werd, én dat Amsterdammers geen blad voor de mond nemen: "Je stinkt uit je bek meid!", werd er direct gezegd als ik knoflook gegeten had. Toen waren er nog echte Jordanezen. Ze spraken plat en waren werkelijk arm geweest en bezongen dat in liedjes, die ze de hele dag bleven herhalen. De mensen hadden beroepen gehad die al heel lang niet meer bestaan. En iedereen was plotseling Oom of Tante, want zo werden veel bewoners aangesproken. Ome Jan was porder geweest in zijn jonge jaren. Hij had 'Had je me maar' nog gezien op de Dam en zong het liedje dat deze legendarische figuur zong a;s hij met zijn sigarenkistje mensen geld af wilde troggelen. Heel veel verhalen over vaders die veel dronken en moeders die bij moesten werken om hun enorme kinderscharen te eten te geven. Prachtige liederen of kleine rijmpjes die alleen leuk klonken als je ze in het plat Amsterdams opzei of zong. Er zaten heel veel mensen op 1 huiskamer, die later 'Unit' genoemd moest worden. In de slaapkamers lagen vier bewoners bij elkaar op een ruimte die tegenwoordig voor twee personen klein gevonden wordt.
Mijn taak bestond uit het aanbieden van uiteenlopende activiteiten. Alles kon en mocht, als de bewoners er maar lol in hadden. De tijden zijn veranderd, en ook in de zorg stonden veel zaken onder druk. Vaak werden zaken ten goede veranderd. Bewoners kregen meer privacy. Er kwamen minder bedden, waardoor ook in de huiskamers minder mensen kwamen. Maar dat had natuurlijk ook gevolgen voor het personele bestand. Toch bleef het Sarphatihuis een leuk huis om te werken. Het had zijn pieken en dalen, zoals iedere instelling dat heeft, maar er bleef voldoende ruimte om op een creatieve manier zoveel mogelijk ondersteuning te bieden daar waar dat nodig was.
In de media staan de laatste tijd steeds stukken geschreven van mensen die wel eens in een verpleeghuis geweest zijn omdat hun vader of moeder daar verzorgd werd, en die allemaal een mening hebben over de mensonterende situatie die zich daar voordoen. Het doet me soms denken aan die voorbijganger die mij even de moed in de schoenen deed zakken toen ik ging solliciteren. Iemand die zeer ongenuanceerd zijn indruk van het verpleeghuis schetste. Er worden vergelijken gemaakt met het gevangeniswezen of met het hotel. Ik lees de verhalen en voel me soms zelfs beledigd, omdat de stelligheid waarmee zaken beweerd worden geen ruimte laten voor de werkelijke problematiek. Die kwestbare vader of moeder wil blijven wie die was, niet ziek of in de war. Die wil wonen waar die woonde, samen met zijn of haar echtgenoot. Gewoon thuis zijn, eigen beslissingen nemen. De kinderen die nu een vergelijk maken met het gevangeniswezen of met het hotel, de kinderen die in de bloei van hun eigen leven staan en eigenlijk geen tijd hebben voor de kwetsbaarheid van de vader of moeder, denken naar het systeem te moeten kijken. Terwijl ze naast het kijken naar het systeem veel meer tijd vrij zouden moeten maken voor die kwetsbare vader of moeder, die niet meer lijkt op die sterke vader of moeder die hij/zij ooit geweest is. Want het enige wat werkelijk verbetering zou geven, is aanvaarding van het ongemak en er van maken wat er nog van te maken valt. Aandacht, troost en liefde: dat is wat een mens nodig heeft. En degenen die dat het beste kunnen geven, zijn de familierelaties.
Door de jaren heen heb ik gezien dat de mensen die moeite hebben om de situatie te aanvaarden, vaak ook het meeste kritiek hebben. Heel logisch natuurlijk, maar niet altijd terecht. Een verpleeghuis is geen gevangenis, en een gevangenis geen verpleeghuis. Een verpleeghuis is ook geen hotel, en de verpleeghuisbewoner geen hotelgast. Natuurlijk moeten we bekijken of het verpleeghuis, zoals het tot nu toe geweest is, verbeterd kan worden. Aangepast aan de middelen die we hebben. Kleinschalig wonen wordt nu als absolute oplossing gezien. Zes bewoners met steeds 1 begeleider: dat is efficiënt, meer passend bij een woonsituatie. Iedereen een eigen slaapvertrek waar men zicht terug kan trekken. Samen het huishouden bestieren, en alleen hulp krijgen daar waar nodig. Er valt wat voor te zeggen, toch zie ook voordelen aan het grootschalige concept, of miscchien iets wat er tussenin zit. Ik zie het als een uitdaging om mee te gaan in de ontwikkelingen, want veranderingen horen bij het leven. Het Sarphatihuis zal niet eeuwig verpleeghuis blijven.
Achter de enorme muren van het Sarphatihuis is het vaak heel gezellig. Ja: het stinkt er af en toe. En er zitten sloten op de deuren: om de bewoner te beschermen om de drang met het verleden te zoeken. Er gaan veel mensen dood. Niet van ellende, maar door ziekte of ouderdom. En tot die tijd hoop ik een stukje ondersteuning te bieden, waardoor de bewoner en stukje geluk en liefde ervaart.
Het Sarphatihuis is één van de vele enorme gebouwen van de buurt. Zo'n gebouw waarvan je denkt: het zou het binnen zijn. Gelukkig is het mogelijk om binnen te komen. Je kunt er als buurtbewoner komen eten, en genieten van een prachtig Atrium. Je komt er de bewoners van het huis tegen, die net even anders zijn dan de meeste mensen uit de buurt. Maar dat neemt niet weg dat ook zij buurtbewoners zijn.
Laurie Kuipers